Een virus is een besmettelijk deeltje met kenmerken van leven en niet-leven. Virussen verschillen van planten, dieren en bacteriën in hun structuur en functie. Virussen zijn geen cellen en kunnen zichzelf niet repliceren. Virussen zijn afhankelijk van een gastheer voor energieproductie, reproductie en overleving. Hoewel virussen doorgaans slechts 20-400 nanometer in diameter zijn, zijn ze de oorzaak van veel ziekten bij de mens, waaronder griep, waterpokken en verkoudheid.
1. Sommige virussen veroorzaken kanker.
Bepaalde soorten kanker zijn in verband gebracht met kankervirussen. Burkitt-lymfoom, baarmoederhalskanker, leverkanker, T-celleukemie en Kaposi-sarcoom zijn voorbeelden van kankers die in verband zijn gebracht met verschillende soorten virale infecties. De meeste virale infecties veroorzaken echter geen kanker.
2. Sommige virussen zijn niet omhuld
Alle virussen hebben een eiwitcoating of capside, maar sommige virussen, zoals het griepvirus, hebben een extra membraan dat een envelop wordt genoemd. Virussen zonder dit extra membraan worden naakte virussen genoemd. De aanwezigheid of afwezigheid van een envelop is een belangrijke bepalende factor in hoe een virus interageert met het membraan van de gastheer, hoe het een gastheer binnenkomt en hoe het de gastheer verlaat na rijping. Omhulde virussen kunnen de gastheer binnendringen door fusie met het gastheermembraan om hun genetisch materiaal in het cytoplasma af te geven, terwijl naakte virussen een cel moeten binnendringen via endocytose door de gastheercel. Omhulde virussen verlaten door knopvorming of exocytose door de gastheer, maar naakte virussen moeten de gastheercel lyseren (openbreken) om te ontsnappen.
3. Er zijn 2 soorten virussen
Virussen kunnen enkelstrengs of dubbelstrengs DNA bevatten als basis voor hun genetisch materiaal, en sommige virussen bevatten zelfs enkelstrengs of dubbelstrengs RNA. Bovendien hebben sommige andere virussen hun genetische informatie georganiseerd als rechte strengen, terwijl andere virussen cirkelvormige moleculen hebben. Het type genetisch materiaal dat een virus bevat, bepaalt niet alleen welke celtypen geschikte gastheren zijn, maar ook hoe het virus wordt gerepliceerd.
4. Een virus kan jarenlang in een gastheercel sluimeren
Virussen doorlopen een levenscyclus met verschillende fasen. Het virus hecht zich eerst aan de gastheer via specifieke eiwitten op het celoppervlak. Eenmaal gehecht, komt het virus de cel binnen door endocytose of fusie. De mechanismen van de gastheer worden gebruikt om het DNA of RNA van het virus en essentiële eiwitten te repliceren. Nadat deze nieuwe virussen volwassen zijn, wordt de gastheer gelyseerd zodat de nieuwe virussen de cyclus kunnen herhalen.
Een extra fase vóór replicatie, bekend als de lysogene of slapende fase, komt slechts bij een aantal virussen voor. Tijdens deze fase kan het virus gedurende langere tijd in de gastheer blijven zonder duidelijke veranderingen in de gastheercel te veroorzaken. Eenmaal geactiveerd, kunnen deze virussen echter onmiddellijk de lytische fase ingaan. In deze fase kan replicatie, rijping en afgifte plaatsvinden. HIV kan bijvoorbeeld 10 jaar sluimerend blijven.
5. Virussen infecteren planten-, dieren- en bacteriële cellen
Virussen kunnen bacteriële en eukaryote cellen infecteren. De meest bekende eukaryote virussen zijn dierlijke virussen, maar virussen kunnen ook planten infecteren. Deze plantenvirussen hebben meestal de hulp van insecten of bacteriën nodig om de celwand van een plant binnen te dringen. Als de plant eenmaal is geïnfecteerd, kan het virus verschillende ziekten veroorzaken. Deze ziekten doden de plant meestal niet, maar veroorzaken vervorming in de groei en ontwikkeling van de plant.
Een virus dat bacteriën infecteert, staat bekend als een faag. Fagen volgen dezelfde levenscyclus als eukaryote virussen en kunnen ziekten bij bacteriën veroorzaken en deze door lysis vernietigen. In feite repliceren deze virussen zo efficiënt dat hele kolonies bacteriën snel kunnen worden vernietigd. Fagen zijn gebruikt bij de diagnose en behandeling van infecties door bacteriën, zoals E. coli en Salmonella-bacteriën.
6. Sommige virussen gebruiken menselijke eiwitten om cellen te infecteren
HIV en ebola zijn voorbeelden van virussen die menselijke eiwitten gebruiken om cellen te infecteren. De virale capside bevat zowel virale eiwitten als eiwitten uit de celmembranen van menselijke cellen. De menselijke eiwitten helpen om het virus te “verbergen” voor het immuunsysteem.
7. Retrovirus wordt gebruikt bij het klonen en gentherapie
Een retrovirus is een type virus dat RNA bevat en dat zijn genoom repliceert met behulp van een enzym dat bekend staat als reverse transcriptase. Dit enzym zet het virale RNA om in DNA, dat kan worden geïntegreerd in het gastheer-DNA. De gastheer gebruikt vervolgens zijn eigen enzymen om het virale DNA te vertalen naar viraal RNA dat wordt gebruikt voor virale replicatie. Retrovirussen hebben het unieke vermogen om genen in menselijke chromosomen in te brengen. Deze speciale virussen zijn gebruikt als belangrijke hulpmiddelen bij wetenschappelijke ontdekkingen. Wetenschappers hebben veel technieken met retrovirussen gemodelleerd, waaronder klonen, sequencing en sommige benaderingen van gentherapie.
.
Discussion about this post