Allograft (allogene graft of homograft): Transplantatieweefsel verkregen van dezelfde soort (dwz de mens).
Anti-hypertensivum: Een geneesmiddel dat hypertensie (hoge bloeddruk) vermindert.
atherosclerose: Een ziekte waarbij vetafzettingen zich ophopen op de binnenwanden van de slagaders, waardoor vernauwing of blokkades ontstaan die kunnen leiden tot een hartaanval. Dit staat algemeen bekend als “verharding van de slagaders”.
Antilichaam: Een stof die door het immuunsysteem wordt aangemaakt als reactie op specifieke antigenen, waardoor het lichaam infecties en lichaamsvreemde stoffen kan bestrijden.
Antigeen: Stoffen die een immuunrespons kunnen veroorzaken. Een antigeen kan in het lichaam worden geïntroduceerd of in het lichaam worden gevormd (bijvoorbeeld bacteriën, toxines, vreemde bloedcellen).
biopsie: Het afnemen van een weefselmonster voor onderzoek met een kleine naald of een pincet. Het wordt gebruikt om een diagnose te stellen.
Bloedtypering: Een test die kan helpen bij het vaststellen van de compatibiliteit tussen twee verschillende soorten bloed. Bloedgroepen zijn A, B, AB en O.
bronchoscopie: Een procedure die biopsieën van de getransplanteerde long mogelijk maakt om infectie of afstoting op te sporen of te detecteren.
Katheter: Een dun, flexibel instrument dat wordt gebruikt om vloeistoffen in of uit het lichaam te halen. Een katheter kan ook worden gebruikt om de bloeddruk te controleren.
Röntgenfoto van de borst: Een test die wordt gebruikt om de longen en de onderste luchtwegen te bekijken. Een thoraxfoto kan worden gebruikt voor diagnose en therapie.
cholesterol: Een vetachtige stof die deels wordt verkregen uit bepaalde voedingsmiddelen. Een hoog cholesterolgehalte kan leiden tot atherosclerose.
Complicatie: Het gelijktijdig optreden van ziekten of medische problemen in het lichaam.
Coronaire angiografie (hartkatheterisatie): Een procedure waarmee foto’s kunnen worden gemaakt van de slagaders die het hart van bloed voorzien (de kransslagaders). Angiografie toont blokkades in de slagaders.
Creatinine: Een afvalproduct in het bloed dat door de nieren wordt verwijderd en in de urine wordt uitgescheiden. Regelmatige testen van het creatininegehalte dienen als een indicator van hoe goed de nier functioneert.
Cross-matching: Een test die de verenigbaarheid of nabijheid van bloed tussen de orgaandonor en de ontvanger vaststelt.
Cyclosporine-niveautest: Een bloedtest die de hoeveelheid cyclosporine in het bloed meet. Het is gebaseerd op de gemeten hoeveelheid cyclosporine. Een arts beslist welke dosis ciclosporine geschikt is voor een patiënt.
Cytomegalovirus (CMV): Een veelvoorkomend virus dat bij gezonde mensen zonder symptomen aanwezig kan zijn, maar bij transplantatiepatiënten een ernstige aandoening kan zijn.
overleden donor: Een persoon die onlangs is overleden door oorzaken die het voor transplantatie bestemde orgaan niet aantasten. Overleden donororganen zijn meestal afkomstig van mensen die hun organen vóór de dood hebben gewild door orgaandonorkaarten te ondertekenen. Toestemming voor donatie kan ook worden gegeven door de familie van de overledene op het moment van overlijden.
diastolisch: Het lagere getal in een bloeddrukmeting dat de druk in het hart aangeeft wanneer de spier ontspannen is (het punt met de minste druk).
diureticum: Een medicijn dat het lichaam helpt overtollig water kwijt te raken door de hoeveelheid urine die het lichaam uitscheidt te vergroten.
Donateur: Een persoon die een orgaan, weefsel of bloed aan een andere persoon geeft. Een compatibele donor is een persoon die dezelfde weefsel- en bloedgroepen heeft als de persoon die het orgaan, weefsel of bloed ontvangt.
Echocardiogram: Een procedure waarbij gebruik wordt gemaakt van hoogfrequente geluidsgolven om het hart te onderzoeken. Deze procedure kan voor hetzelfde doel worden gebruikt als een ECG (elektrocardiogram).
Elektrocardiogram (EKG of ECG): Een test die de elektrische activiteit van het hart registreert. Een ECG helpt een arts de oorzaken van een abnormale hartslag te bepalen of hartbeschadiging op te sporen.
Röntgenfoto van de galblaas: Een röntgenfoto van de galblaas om de aanwezigheid van galstenen te bepalen.
gingivale hypertrofie: Vergroting van het tandvlees. Dit is een veel voorkomende bijwerking van het geneesmiddel cyclosporine (Sandimmun®). Deze aandoening is gemakkelijk te behandelen met een goede mondhygiëne.
Glucose: Een type suiker dat in het bloed wordt aangetroffen. Glucose is een essentieel koolhydraat voor de stofwisseling van het lichaam.
Enten: Een getransplanteerd weefsel of orgaan (zoals de long of lever).
Herpes: Een infectie waarvoor transplantatiepatiënten risico lopen. Het verschijnt als kleine zweertjes op de huid, lippen of geslachtsdelen. Als er geen zweren zijn, is het herpesvirus inactief (geen infectie veroorzakend) in het lichaam.
Hirsutisme: Een overmatige toename van de haargroei, soms leidend tot mannelijke haargroei bij een vrouw. Dit is een vaak voorkomende bijwerking van corticosteroïden. Het kan ook optreden bij behandeling met cyclosporine (Sandimmune®). Hirsutisme kan gemakkelijk worden behandeld met ontharingscrèmes of andere ontharingsmethoden.
hypertensie: Hoge bloeddruk.
Immuunsysteem: Het reactiemechanisme van het lichaam om te vechten tegen bacteriën, virussen en andere vreemde stoffen. Als wordt erkend dat een cel of weefsel (zoals bacteriën of een getransplanteerd orgaan) niet tot het lichaam behoort, zal het immuunsysteem optreden tegen de ‘indringer’. Het immuunsysteem is de manier van het lichaam om ziekten te bestrijden.
Immunosuppressie: Het gebruik van geneesmiddelen om de vorming van een immuunrespons te onderdrukken.
Immunosuppressivum: Een medicijn dat voorkomt dat het immuunsysteem reageert op cellen die het herkent als lichaamsvreemd. Deze medicijnen voorkomen dat het immuunsysteem herkent dat een getransplanteerd orgaan, zoals een long, niet het orgaan is dat iemand had toen hij of zij werd geboren.
Infectieziekte team: Een team van artsen die de ziekenhuisomgeving helpen beheersen om te beschermen tegen schadelijke bronnen van infectie.
Intensive care (IC): Een speciale verpleegafdeling die zich toelegt op het verlenen van continue en onmiddellijke zorg aan ernstig zieke patiënten.
Intraveneus (IV): Toediening van medicijnen, vloeistoffen of voedsel rechtstreeks in een ader.
Lagere GI (gastro-intestinale) reeks: Een reeks röntgenfoto’s die wordt gebruikt om darmafwijkingen vast te stellen.
Longtransplantatie: Een chirurgische ingreep waarbij een zieke long wordt verwijderd bij een patiënt. De patiënt krijgt dan een nieuwe long die is verkregen van een overleden persoon. Transplantatie van beide longen is ook mogelijk.
niet-naleving: Het niet opvolgen van instructies van zorgverleners, zoals het niet innemen van medicijnen zoals voorgeschreven of het niet bijwonen van vervolgafspraken.
Opportunistische longontsteking: Verschillende soorten longontsteking die normaal gesproken geen ziekte veroorzaken, behalve onder bepaalde omstandigheden. Longtransplantatiepatiënten lopen het risico dit soort longontstekingen op te lopen omdat ze immunosuppressiva gebruiken.
Ohio Solid Organ Transplantation Consortium (OSOTC): Een organisatie die regelgeving vaststelt en handhaaft om gelijkheid bij orgaantransplantatie en eerlijke verdeling van donororganen te waarborgen.
Toonbankmedicijn: Een medicijn dat zonder recept verkrijgbaar is. Enkele veel voorkomende vrij verkrijgbare medicijnen zijn aspirine, paracetamol (Tylenol®), ibuprofen (Advil®, Nuprin®), hoestmiddelen, medicijnen tegen verkoudheid en griep, antihistaminica, laxeermiddelen en maagzuurremmers.
farmacoloog: Een specialist die uw bloedspiegels controleert om uw reactie op de immunosuppressiva te controleren.
Fysiotherapeut: Een expert die oefeningen kan aanbevelen om u te helpen lenig te blijven en weer op krachten te komen.
Evaluatie vóór transplantatie: Een reeks interviews en tests voor patiënten die in aanmerking komen voor een longtransplantatie. Het is de tweede stap in het evaluatieproces van de transplantatie. Na deze evaluatie beslist het Transplantatieteam of een longtransplantatie een geschikte behandeling is.
Pre-transplantatie screening: Een reeks interviews en lichamelijk onderzoek voor patiënten die in aanmerking komen voor longtransplantatie. Het is de eerste stap in het transplantatieproces om te ontdekken of een patiënt een aandoening heeft die hem of haar onmiddellijk zou uitsluiten voor een longtransplantatie.
longarts: Een stafarts met uitgebreide opleiding in longziekte. De longarts bewaakt uw longgezondheid tijdens en na uw transplantatie.
Longfunctietesten (PFT’s): Tests die de hoeveelheid lucht meten die wordt ingeademd en uitgeademd. PFT’s meten ook gassen, zoals zuurstof en koolstofdioxide, in de longen. De PFT’s geven informatie over hoe ernstig de longziekte van een patiënt is en hoe snel deze zich ontwikkelt.
Ontvanger: Een patiënt die een orgaan, weefsel of bloed van een ander ontvangt.
Afwijzing: Een immuunrespons die optreedt wanneer een getransplanteerd orgaan bij de geboorte niet het orgaan in het lichaam is. Het immuunsysteem ziet het orgaan als een vreemde “indringer” en treedt ertegen op. Indien onbehandeld, kan afstoting leiden tot orgaanfalen. Er zijn veel soorten afwijzingen.
Bijwerking: Een onbedoeld effect van een medicijn op andere weefsels of organen dan die waar het medicijn baat bij heeft.
spirometrie test: Een ademhalingstest die informatie geeft over de omvang van uw longziekte en hoe goed uw longen functioneren.
Stresstest: Een test waarbij oefening wordt gebruikt om de cardiovasculaire conditie te evalueren.
systolisch: Het hoogste getal in een bloeddrukmeting dat de kracht van de samentrekkingen van de hartspier aangeeft terwijl het bloed door de hartkamers wordt gepompt.
Lijster: Een schimmelinfectie waarvoor transplantatiepatiënten risico lopen. Het kan in de mond of vagina voorkomen.
Weefseltypering: Een test die de compatibiliteit of de nabijheid van weefsel tussen de orgaandonor en de ontvanger evalueert.
Transplantatiecoördinator: Een geregistreerde verpleegkundige die alle gebeurtenissen voor en na uw transplantatie coördineert. De transplantatiecoördinator helpt bij het regelen van uw pre-transplantatietesten en helpt bij het vinden van een geschikte donor.
Transplantatie chirurg: De stafarts die de transplantatieoperatie uitvoert. De transplantatiechirurg volgt uw voortgang terwijl u in het ziekenhuis ligt en bewaakt uw post-transplantatiezorg nadat u bent ontslagen.
Dalniveaus : Verwijst naar de periode van 12 uur tussen een avonddosis ciclosporine (Sandimmune®) of tacrolimus en bloedonderzoek de volgende ochtend. Belangrijk: Neem geen ochtenddosis ciclosporine of tacrolimus voordat het bloedonderzoek is voltooid.
Verenigd netwerk voor het delen van organen (UNOS): Een organisatie die regelgeving vaststelt en handhaaft om gelijkheid bij orgaantransplantatie en eerlijke verdeling van donororganen te waarborgen.
Bovenste GI (gastro-intestinale) serie: Een reeks röntgenfoto’s die wordt gebruikt om darmafwijkingen vast te stellen.
Ventilatie perfusie scan: Een foto van de longen die de bloedstroom naar de longen laat zien en hoeveel lucht elke long ontvangt. Deze informatie helpt het Longtransplantatieteam om te beslissen welke long het moet transplanteren.
Ventilator: Een machine die een patiënt helpt ademen. Voor longtransplantatiepatiënten wordt na de operatie een beademingsapparaat gebruikt om de nieuwe long volledig te laten uitzetten.
Discussion about this post