Artsen weten niet wat de oorzaak is van elk geval van longkanker. Maar artsen kennen veel risicofactoren en weten hoe de factoren ervoor zorgen dat cellen kanker worden.
Roken
Het roken van tabak is de belangrijkste oorzaak van longkanker. Ongeveer 80% van de sterfgevallen door longkanker wordt veroorzaakt door roken, en veel andere gevallen worden veroorzaakt door blootstelling aan passief roken.
Roken is duidelijk de sterkste risicofactor voor longkanker, maar het heeft vaak een wisselwerking met andere factoren. Rokers die worden blootgesteld aan andere bekende risicofactoren zoals radongas en asbest, lopen een nog groter risico. Niet iedereen die rookt, krijgt longkanker, dus waarschijnlijk spelen ook andere factoren zoals genetica een rol (zie hieronder).
Oorzaken bij niet-rokers
Niet alle mensen die longkanker krijgen, zijn rokers. Veel mensen met longkanker zijn ex-rokers, maar vele anderen hebben helemaal niet gerookt. En het komt zelden voor dat iemand die nog nooit heeft gerookt de diagnose kleincellige longkanker (SCLC) krijgt, maar het kan gebeuren.
Longkanker bij niet-rokers kan worden veroorzaakt door blootstelling aan radongas, passief roken, luchtvervuiling of andere factoren. Blootstelling op de werkplek aan asbest, dieseluitlaatgassen of bepaalde andere chemicaliën kan ook longkanker veroorzaken bij sommige mensen die niet roken.
Een klein deel van de longkankers komt voor bij mensen zonder bekende risicofactoren voor de ziekte. Sommige van deze gevallen kunnen zomaar willekeurige gebeurtenissen zijn die geen externe oorzaak hebben, maar andere gevallen kunnen te wijten zijn aan factoren die we nog niet kennen.
Longkanker bij niet-rokers is vaak anders dan bij rokers. Ze komen meestal voor bij jongere mensen en hebben vaak bepaalde genveranderingen die verschillen van die bij tumoren die bij rokers worden aangetroffen. In sommige gevallen kunnen deze genveranderingen worden gebruikt om de behandeling te begeleiden.
Genveranderingen die kunnen leiden tot longkanker
Wetenschappers weten hoe sommige risicofactoren voor longkanker bepaalde veranderingen in het DNA van longcellen kunnen veroorzaken. Deze veranderingen kunnen leiden tot abnormale celgroei en soms tot kanker. DNA is de chemische stof in onze cellen waaruit onze genen bestaan, die bepalen hoe onze cellen functioneren. DNA, dat afkomstig is van onze beide ouders, beïnvloedt meer dan alleen hoe we eruit zien. DNA kan ook ons risico op het ontwikkelen van bepaalde ziekten beïnvloeden, waaronder sommige soorten kanker.
Sommige genen helpen bepalen wanneer cellen groeien, delen om nieuwe cellen te maken en afsterven:
- Genen die cellen helpen groeien, delen of in leven blijven, worden genoemd oncogenen
- Genen die de celdeling helpen beheersen of ervoor zorgen dat cellen op het juiste moment afsterven, worden genoemd tumorsuppressorgenen
Kankers kunnen worden veroorzaakt door DNA-veranderingen die oncogenen inschakelen of tumorsuppressorgenen uitschakelen. Veranderingen in veel verschillende genen zijn meestal nodig om longkanker te veroorzaken.
Overgeërfde genveranderingen
Sommige mensen erven DNA-mutaties (veranderingen) van hun ouders die hun risico op het ontwikkelen van bepaalde kankers aanzienlijk vergroten. Maar overgeërfde mutaties alleen zouden niet veel longkanker veroorzaken.
Toch lijken genen een rol te spelen in sommige families met een voorgeschiedenis van longkanker. Mensen die bijvoorbeeld bepaalde DNA-veranderingen in een bepaald chromosoom erven (chromosoom 6), hebben meer kans op longkanker, zelfs als ze niet roken of maar een beetje roken.
Sommige mensen lijken een verminderd vermogen te erven om bepaalde soorten kankerverwekkende chemicaliën in het lichaam af te breken of te verwijderen, zoals die in tabaksrook. Dit zou hen een hoger risico op longkanker kunnen geven.
Andere mensen erven defecte DNA-reparatiemechanismen waardoor de kans groter is dat ze DNA-veranderingen zullen ondergaan. Mensen met DNA-reparatie-enzymen die niet normaal werken, kunnen bijzonder kwetsbaar zijn voor kankerverwekkende chemicaliën en straling.
Sommige niet-kleincellige longkankers (NSCLC) maken te veel aan van het EGFR-eiwit (dat afkomstig is van een abnormale EGFR gen). Deze specifieke genverandering wordt vaker gezien bij adenocarcinoom van de long bij jonge, niet-rokende Aziatische vrouwen, maar het teveel aan EGFR-eiwit wordt ook gezien bij meer dan 60% van de gemetastaseerde NSCLC.
Onderzoekers ontwikkelen tests die kunnen helpen bij het identificeren van dergelijke mensen, maar deze tests worden nog niet routinematig gebruikt. Voorlopig bevelen artsen aan dat alle mensen tabaksrook en andere blootstellingen vermijden die hun risico op kanker zouden kunnen verhogen.
Verworven genveranderingen
Genveranderingen gerelateerd aan longkanker worden meestal tijdens het leven verworven in plaats van geërfd. Verworven mutaties in longcellen zijn vaak het gevolg van blootstelling aan factoren in de omgeving, zoals kankerverwekkende chemicaliën in tabaksrook. Maar sommige genveranderingen kunnen zomaar willekeurige gebeurtenissen zijn die soms in een cel plaatsvinden, zonder een externe oorzaak.
Verworven veranderingen in bepaalde genen, zoals de RB1 tumorsuppressorgen, worden verondersteld belangrijk te zijn bij de ontwikkeling van SCLC. Verworven veranderingen in genen zoals de p16 tumor suppressor gen en de K-RAS oncogen, worden verondersteld belangrijk te zijn bij de ontwikkeling van NSCLC. Veranderingen in het TP53 tumoronderdrukkingsgen en op chromosoom 3 zijn te zien in zowel NSCLC als SCLC. Niet alle longkankers delen dezelfde genveranderingen, dus er zijn ongetwijfeld veranderingen in andere genen die nog niet zijn gevonden.
Discussion about this post